Evaluatie Onderzoeksdeel Toekomstfonds wijst op noodzaak heroverweging valorisatiebeleid

Midden mei hebben de ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de evaluatie van het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds – voorzien van een eerste reactie in de vorm van een Kamerbrief – aangeboden aan de Tweede Kamer (zie Rijksoverheid.nl). Op verzoek van het Ministerie van EZK heeft Dialogic hiervan een evaluatie uitgevoerd.

Het Toekomstfonds (Bedrijvendeel en Onderzoeksdeel samen) is in 2014 opgericht op instigatie van de Tweede Kamer (‘Motie Pechtold c.s.’). Het basisidee is het beschikbaar houden van een deel van de gasbaten voor investeringen in het verdienvermogen voor toekomstige generaties door middel van een revolverend fonds. Het Toekomstfonds bevat een scala aan instrumenten en vormt sinds 2017 een apart begrotingsartikel op de begroting van EZK (artikel 3). De omvang van het Onderzoeksdeel van het Toekomstfonds bedraagt uiteindelijk € 127,5 miljoen. EZK en OCW delen de beleidsverantwoordelijkheid voor het Onderzoeksdeel van het Toekomstfonds. Met het Onderzoeksdeel van het Toekomstfonds zijn vier regelingen gefinancierd: 1) Regeling Toekomstfondskrediet OnderzoeksFaciliteiten (TOF) gericht op financiering van nieuwe of verbetering van bestaande hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten van publieke en private onderzoeksinstellingen; 2) Regeling Smart Industry Fieldlabs (SI-fieldlabs/SIF) gericht op financiering (door een combinatie van een lening en een subsidie) van ‘smart industry’ fieldlabs; 3) De regeling Proof of Concept (PoC) richt zich op de innovatieve starters die specifiek voortbouwen op de kennis die is ontwikkeld aan een TO2-instelling; en 4) Thematische Technology Transfer (TTT)-regeling (incl. Onode pilot) gericht op het stimuleren van valorisatieactiviteiten van een samenwerkingsverband of consortium van kennisinstellingen en een durfinvesteerder die fungeert als fondsmanager op een specifieke technologie of toepassingsdomein.

Op basis van de evaluatie is onder andere het volgende geconcludeerd:

  1. Op het niveau van het Onderzoeksdeel als geheel luidt de conclusie dat de middelen voor financiering van onderzoeksfaciliteiten en valorisatie in de tijd van de totstandkoming van het Toekomstfonds meer dan welkom waren. Echter, de hiermee gemoeide middelen (uiteindelijk € 127,5 miljoen) hebben (onbedoeld) een overwegend incidenteel of impulskarakter. Ze hebben onvoldoende geresulteerd in meer structurele beleidsinstrumenten (waarvan in het Bedrijvendeel van het Toekomstfonds wel sprake is). De revolverendheidseis verdraagt zich slecht met het ontwerpen van een passend instrumentarium gericht op financiering van onderzoeksfaciliteiten en valorisatie.
  2. De meerwaarde van deze vier instrumenten onder dezelfde noemer is beperkt. Het Onderzoeksdeel van het Toekomstfonds wordt niet als een samenhangende set van instrumenten gemanaged en en ook niet als zodanig ervaren. Het Onderzoeksdeel van het Toekomstfonds biedt in de praktijk impulsfinanciering voor zaken die eigenlijk meer structureel begroot moeten worden, te weten valorisatie en financiering van onderzoeksfaciliteiten. Valorisatie is een wettelijke taak voor hoger onderwijs- en kennisinstellingen die vraagt om inzet van structurele middelen. In de praktijk worden onvoldoende middelen uit de reguliere bekostiging van hoger onderwijs- en kennisinstellingen vrijgemaakt voor valorisatie en wordt valorisatie vooral via tijdelijke impulsfinanciering vormgegeven. Hetzelfde gold voor financiering van onderzoeksfaciliteiten. Hier werd tot voor kort geen structurele financiering voor vrijgemaakt, totdat deze zomer aanzienlijke budgetten voor een periode van 10 jaar in het vooruitzicht zijn gesteld.
  3. Door de dwingende vorm van een revolverend fonds heeft geen goede afweging plaats kunnen vinden t.a.v. de vraag of een basisfinanciering, een subsidie, een lening of andersoortige vormgeving van de instrumenten het meest geëigend is (voor het faciliteren van onderzoeksfaciliteiten en ondersteunen van valorisatie). Kijken we naar de doelmatigheid van de vormgeving van de individuele instrumenten dan beoordelen we de beleidsdoelmatigheid van TOF en SIF als laag. Bij PoC en TTT, waar het eveneens hoog risicovolle activiteiten betreft, achten we de beleidsdoelmatigheid hoger. Hoewel we geen integrale MKBA hebben uitgevoerd, schatten we in dat de verhouding tussen de maatschappelijke baten en de maatschappelijke kosten beter uitvalt voor PoC en TTT dan voor TOF en SIF. Hier geldt echter dat veel van de baten in de nabije toekomst nog moeten materialiseren.

In het rapport zijn verschillende aanbevelingen gedaan. Zo is onder andere geadviseerd om valorisatie onderdeel te maken van investeringsprojecten van het Nationaal Groeifonds, maar daarbij is ook gewaarschuwd om het valorisatiebeleid opnieuw exclusief aan een (vooralsnog) tijdelijk instrument als het Nationaal Groeifonds op te hangen. In hun eerste reactie (zie de Kamerbrief) erkennen de beide ministers dat het Onderzoeksdeel niet zo heeft gefunctioneerd als oorspronkelijk voorzien. Ze willen daarom de wijze waarop tot nu toe invulling is gegeven aan het Toekomstfonds heroverwegen. Ook willen ze de bestaande beleidsdoelen heroverwegen en scherpere keuzes maken daar waar de beleidsdoelen nog wel aansluiten. De ministers erkennen tevens dat er verbetering mogelijk is qua samenhang in valorisatie-instrumentarium. Ze geven meerdere voorbeelden van acties die hier al aan hebben bijgedragen (NGF-voorstel Deltaplan valorisatie, visie op valorisatie, bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap, etc.). Daarnaast willen ze voortbouwen op bestaand positief-geëvalueerde instrumenten. Ook zullen de ministers overwegen om het onderzoeksdeel te integreren in het bedrijvendeel, en willen ze bezien in hoeverre experimenteerruimte in Onderzoeksdeel (met evt. revolverendheidseis) wenselijk is. De ministers streven ernaar de Kamer in het najaar te informeren over hun visie op de inzet van het Toekomstfonds als geheel en de toekomstige vormgeving daarvan.

Meer weten over deze evaluatie? Vraag het Pim den Hertog.